Application & Implication


 

"Application & Implication, architectuurtentoonstelling in Grenoble"
De Architect, Pays-Bas, Juillet/Août 1993, p.19-24

In Le Magasin in Grenoble is deze zomer de tentoonstelling ' Application & Implication, Modèle de pensée/Acte de présence ' te zien. Negen architecten en groepen architecten uit heel Europa - waaronder ook uit Nederland - tonen installaties die speciaal voor de ruimte van Le Magasin zijn ontworpen en waarin de relaties tussen architectuur en samenleving opnieuw worden onderzocht. De tentoonstelling is interessant omdat hij laat zien dat de architectuur zich op dit moment op een keerpunt bevindt. De narcistische fase van het Postmodernisme, waarin de architectuur alleen naar haar eigen geschiedenis verwees, wordt opgevolgd door een fase waarin architecten niet alleen op zoek zijn naar een nieuwe vormentaal, maar ook naar een nieuwe relatie van die vormentaal met de meest recente ontwikkelingen in wetenschap, filosofie, cultuur en sociaal gedrag.
De ruimte van Le Magasin is een hal ontworpen door Gustav Eiffel ten behoeve van de bouw van zijn beroemde toren, die na gebruik werd gedemonteerd, verkocht en verplaatst naar het industriegebied van Grenoble. Sinds 1986 fungeert de hal als tentoonstellingsruimte voor hedendaagse kunst. Le Magasin maakt deel uit van een programma, opgezet door de Franse cultuurminister Jack Lang, dat erop gericht is in Frankrijk ook buiten Parijs belangrijke culturele centra op te zetten. Le Magasin is dan ook niet uitsluitend een kunsthal, want er zijn samenwerkingsverbanden met de kunstacademie, de universiteit en de architectuuropleiding van Grenoble. Studenten van de architectuuropleiding en van de kunstacademie werken samen met de kunstenaars en architecten die tentoonstellen, bijvoorbeeld bij het bouwen van de installaties. De samenwerking met de universiteit behelst een postdoctorale opleiding voor tentoonstellingsmakers. Le Magasin is dus ook een atelier en een plaats waar theorie en praktijk elkaar op een bijzondere manier ontmoeten. Het is een plek die niet alleen intensief met het culturele leven van Grenoble is verbonden, maar ook een plek waar een internationale culturele uitwisseling plaatsvindt. Bij de opening van ' Application & Implication ' waren bijvoorbeeld architectuurcritici van bijna alle belangrijke Europese architectuurtijdschriften uitgenodigd om deel te nemen aan een symposium over de tentoonstelling.
Directeur van Le Magasin is Adelina von Fürstenberg, die eerder al als directeur van het Centre d'Art Contemporain in Genève de uitvoering van Daniël Libeskinds installatie ' Line of Fire ' en de uitgave van het bijbehorende boek mogelijk maakte (1). Dit jaar levert zij bovendien een belangrijke bijdrage aan de Biënnale van Venetië.
' Application & Implication ' is als architectuurtentoonstelling geen uitzondering in het programma van Le Magasin. Eerder was er al de Biënnalebijdrage te zien van Herzog & de Meuron, waarbij hun werk was gefotografeerd door vier fotografen. (zie de Architect Thema, nummer 51, over Architectuurfotografie) In februari van dit jaar was er bovendien de installatie tentoongesteld met een presentatie van het ' Slow House ' van de Newyorkse architecten Diller & Scofidio. In beide gevallen ging het om tentoonstellingen van architectuur die niet alleen zèlf beogen een architectonische ervaring op te leveren, maar waarin bovendien de reflectie op architectuur in de huidige (gemedialiseerde) samenleving centraal staat. Vorig jaar organiseerde Le Magasin het symposium 'La fabrication de l'architecture ', waarvan een videoband en een boekje zijn verschenen.
Kijken we verder naar het tentoonstellingsprogramma van Le Magasin waar het de beeldende kunst betreft, dan valt op dat ook daarbij de relatie tussen kunst en samenleving en die tussen kunst en architectuur bijna voortdurend centraal staan. Zo waren er onder andere tentoonstellingen van Daniël Buren, Per Kirkeby en Vito Acconci. Buren en Kirkeby maakten installaties speciaal voor de bijzondere ruimte van Eiffel en Vito Acconci toonde zijn ' Mobile Linear City ' uit 1991, een vrachtwagen met daarop een uitschuifbare woning van golfplaat.

Strada Novissima

Op zich is een tentoonstelling van installaties ontworpen door architecten niet uniek. In 1980 vond in Venetië de eerste architectuurbiënnale plaats met als thema ' The Presence of the Past '. Belangrijkste onderdeel van die Biënnale was de Strada Novissima : een straat met gevels ontworpen door een keur van architecten die tot het Postmodernisme werden gerekend. De gevels waren in feite architectuurmodellen op ware grootte, installaties die een idee uitdrukten over de individuele architectuuropvattingen van de architecten in relatie tot de context : de straat. Op de tentoonstelling werden twee belangrijke ideeën met elkaar verbonden die rond 1980 een cruciale rol speelden in het architectuurdebat. Beide ideeën waren ontstaan als een reactie op het falen van het modernisme. In de eerste plaats was er het idee van de bevestiging van de architectuur als autonome discipline, onafhankelijk van politiek, ideologie, sociale wetenschappen en gebruik. Dit idee was verbonden met de herontdekking van de architectuurgeschiedenis. Daarnaast het idee dat het noodzakelijk was de traditionele Europese stad, met name het stadscentrum en de achttiende - en negentiende - eeuwse ingrepen en uitbreidingen, te redden en zelfs te reconstrueren. Het verbinden van die twee ideeën - die strikt genomen tot op dat moment onafhankelijk van elkaar bestonden, ondanks het feit dat iedereen een zeker verband kon aanvoelen - was de sterkste troef van ' The Presence of the Past '. Plotseling was daar te zien en zelfs te ervaren hoe de Postmoderne stad eruit kon zien : architectuur en stedebouw als theater van het leven, afwisselend ' scena satirica ', ' scena comica ' en ' scena tragica ', vrij naar Sebastiano Serlio. Nu, dertien jaar later, zien we maar al te goed de feilen en gevaren van de ' Strada Novissima '. De actuele problematiek van de stedebouw behelst niet zozeer het organisch gegroeide stadscentrum maar juist de chaotisch voortwoekerende periferie en het transport in de breedste zin van het woord. De Postmodernistische architectuur blijkt zich in een afgeleide vorm vooral goed te lenen voor commerciële winkelcentra waar de schone schijn wordt voorgespiegeld. De stad als theater is vooral een nepstad van klatergoud geworden die alleen oppervlakkig herinnert aan een voorbij verleden.
' Application & Implication ' is in zekere zin goed te vergelijken met de Biënnale van 1980. Ook hier gaat het immers om een tentoonstelling van installaties, modellen op ware grootte, van architecten in een ruimte waaraan in Le Magasin over het algemeen gerefereerd wordt als ' la rue ', de straat. Maar verder is alles anders. Speelden in 1980 referenties aan de architectuurgeschiedenis en semiotiek (' de taal van de architectuur ') een belangrijke rol, terwijl de gevels vooral van bordkarton en gips leken, nu streven de meeste installaties in de eerste plaats een pure aanwezigheid na; ze willen een zekere intensiteit of intensiteiten uitstralen. In die zin vormen ze de belichaming van de kritiek van Jean-François Lyotard op de esthetische theorie van Adorno. Daarin schrijft Lyotard immers dat Adorno weliswaar inzag dat de moderne kunst het einde van de schijn en het einde van de zinnelijkheid betekende, maar dat hij daaruit alleen concludeerde dat de moderne kunst steeds meer als kennisproces ging functioneren. Dit kennisaspect werd volgens Adorno de kritische inhoud van de moderne kunst. Lyotard stelt echter dat het kritische aspect geen materiële inhoud van het kunstwerk is, maar alleen bestaat in relatie tot iets anders. " Wir müssen aus dieser Alternatieve heraus ", schrijft hij : " weder Schein, musica ficta, noch mühselige Erkenntnis, musica fingens, sondern : ein
wandelbares Spiel von Klangintenstitäten, parodistische Arbeit von Nichts, musica figura. " (2) Alleen zo kan kunst, en ik neem aan dat dat ook naar architectuur te vertalen is, volgens Lyotard politiek en zelfs subversief zijn : " Diese ' Politik ' had nichts mit der Bestimmung von Institutionen zu tun, sondern vielmehr mit der Bestimmung einer Spielfläche für libidinöse Intensitäten, Affekte, 'Leidenschaften '. Sie hat nichts Utopisches im geläufigen Sinne dieses Wortes an sich; sie is ein Experimentieren, das derzeit verstreut über die ganze Welt Praktiken und Erfahrungen aller Art verbindet, die nur eines gemeinsam haben, nämlich dass sie für ' unseriös ' gehalten werden. " (3) Met name de ruimtelijke tekening van Donald Bates, maar ook de installaties van de Franse deelnemers Odile Decq & Benoit Cornette en Yves Arnod & Isabel Herault lijken door hun estheticisme bij Lyotard aan te sluiten.

Transgressie

Transgressie is echter het sleutelwoord voor het begrip van de meeste installaties in ' Application & Implication '. Transgressie van de architectuur in plaats van de bevestiging van de architectuur als een autonome, zelfreferentiële discipline. In die zin is het object van de Parijse groep dECOi, bestaande uit Mark Goulthorpe, Zainie Zanul en Yee Pin Tan, cruciaal voor de tentoonstelling. Transgressie is letterlijk het thema van dit werk. Als uitgangspunt nam dEcoi het werk van Ledoux, de architect die ook voor veel Postmodernistische architecten - Michael Graves bijvoorbeeld - zo belangrijk was. Maar de wijze waarop dECOi dat deed was een heel andere dan van de Postmodernisten. De tekeningen van Ledoux ondergaan verschillende bewerkingen, waarna ze uiteindelijk onherkenbaar zijn in de uiteindelijke installatie. Eerst monteerden ze twee tekeningen van Ledoux in elkaar : het ontwerp voor een boswachterswoning in het ontwerp voor het badhuis voor Chaux, een privéwoning in een publiek gebouw, waarmee ze de grenzen tussen privé en openbaar problematiseerden. Vervolgens namen ze niet Ledoux' architectuurtaal zelf, maar de schaduwen in de tekeningen van Ledoux tot uitgangspunt voor hun installatie. Met klei in een condoom werd de vorm gemodelleerd naar deze schaduw. Deze werd vervolgens uitvergroot in hout om qua schaal te passen in Le Magasin. Eenmaal gerealiseerd werkt het als een enorm zwaar, massief en raadselachtig gevormd object dat het midden houdt tussen een penis en een baarmoeder. De uitholling in het glad geschuurde object biedt een zekere beschutting die uitnodigt tot lichamelijk contact. Het object biedt dus in de eerste plaats een fysieke en sensuele ervaring : het is een lichaam. Komen we dichterbij dan blijken allemaal namen ingegraveerd te zijn van degenen die aan de financiering ervan hebben bijgedragen, zodat het plotseling weer een publiek karakter krijgt. Dit samengaan van intimiteit en publiek, van sensualiteit en collectief scheppingsproces maakt het mogelijk opnieuw over architectuur als sociale ruimte te spreken en tegelijk een object te maken dat een puur individuele expressie lijkt te zijn. Ledoux blijkt uiteindelijk niet meer dan een polemische aanleiding voor de vorm.
Transgressie kan ook de lezing van enkele andere installaties sturen. Zo ziet het object van de Weense groep PAUHOF, Michael Hofstätter en Wolfgang Pauzenberger, er in eerste instantie tamelijk minimalistisch uit. Maar het is geen abstracte minimal art. Het is een object dat tal van potenties suggereert. De zwarte bekleding is van rubber, waardoor het een zekere sensualiteit krijgt. Het object krijgt ook iets mystieks, doordat het iets los van de wand is opgehangen : het lijkt iets te verbergen. Het straalt een constructieve spanning uit, omdat het langwerpige object slechts aan één kant aan de muur is bevestigd. Niet in de laatste plaats suggereren de driehoekige flessen Glenfiddich whisky een potentiële geestestoestand, zolang het puur als tentoonstellingsobject functioneert. Deze potentiële energie ontlaadde zich na het openingsdiner, toen PAUHOF iedereen tracteerde op een glas, en het object een ' Stehbar ' bleek te zijn, een sociale condensator in de traditie van Malewitsch, waarbij de whisky als katalysator werkte.
Het idee van transgressie vinden we ook in de twee tafels van Enric Mirailles, prachtig gemaakte meubels met een vormgeving die aan de meubels van Gaudi herinnert. Maar ook hier is de architectuurhistorische verwijzing van secundair belang. Belangrijker is het organische karakter van de tafels, waardoor ze een zekere lichamelijkheid krijgen. Afgezien daarvan zijn de tafels in de eerste plaats een soort bühne voor tal van gebeurtenissen. Zo nam tijdens het symposium het panel rond de tafel plaats. Door niet de regels te volgen, door niet een keurige rechthoekige tafel met vier poten vorm te geven, maar een organisch object, dat bovendien nog van vorm veranderen kan, wordt men uitgenodigd de fantasie te laten werken wat voor gebruik er zou kunnen zijn : van werktafel tot
vergadertafel, van ruimtescheidend tot verbindend element, kast, bureau enzovoort. Ieder gebruik levert een nieuwe vorm op of omgekeerd.
In Ben van Berkels ' Dream Transport ' speelt transgressie op twee verschillende manieren een rol. In eerste instantie lijkt dat niet zo omdat de installatie is bedoeld als een relativering van het idee dat de architectuur onder invloed van media en transport steeds meer immaterieel zou worden, maar daarnaast suggereert Van Berkel een potentiële beweging en zelfs een bijna religieuze overstijging van de architectuur. Er is een voelbare spanning tussen de aandacht voor materiële en taktiele eigenschappen van de installatie, die zeer subtiel uitgewerkt zijn, en de beoogde spirituele werking die ervan uitgaat. Centraal in de installatie staat een stapel spoorrails. Daarmee wil Van Berkel duidelijk maken dat voor alle transport een materieel zeer aanwezige, zware infrastructuur nodig is. Het object is rond deze spoorrails opgebouwd in de typische vormentaal van Van Berkel. Het geheel rust op een betonnen sokkel die herinnert aan een scheepsvorm. De spoorrails steken uit als het dek van een vliegkampschip, waardoor ze een potentiële beweging suggereren : het dream transport. Zo geïnterpreteerd komt Van Berkel met deze installatie dicht in de buurt van Peter Wilson, die met zijn 'shipshapes ' en duikboten gebouwen wil ontwerpen als ronddrijvende objecten in de zee van de stad : architectuur als " the simple massing of autonomous objects in cyberspace " (4). Van Berkel is echter tegelijk aardser en metafysischer dan Wilson. Zo bevat de installatie ook verwijzingen naar de omgeving. Een liggende, witgestucte vorm refereert aan de kolommen van de hal en de spoorrails gaan een relatie aan met de staalconstructie. Interessant is dat Van Berkel aan de installatie refereert als een Pieta. De ingepakte kolom van Eiffel en de roestige spoorrails liggen dan in de schoot van het betonnen object, als Christus gestorven voor ons allen. De religieuze betekenis van de rails wordt duidelijk als we naar een voorontwerp van de installatie kijken. De spoorrails stonden daarin verguld rechtop tegen een blauwe wand, zodat ze een verticaal transport suggereerden. Het Hemelse blauw en het goud verwezen naar de Byzantijnse kerkelijke architectuur. ' Dream Transport ' krijgt in dit verband wel een heel bijzondere betekenis.

Esthetiek en stedebouw

Er zijn op de tentoonstelling nog enkele installaties die alleen de taal van de architectuur tot uitgangspunt nemen. Het object van Bernd Albers, een medewerker van Hans Kollhoff, refereert bijvoorbeeld aan het beeld van een gemetselde muur. Dat beeld wordt echter in verband gebracht met een beeld van zwaarte, door in de ' stenen ' - in feite gestapelde kastjes - rotsblokken te plaatsen. Bruce Dunning & Pieter Versteegh uit Genève nemen de kubus als uitgangspunt. Deze wordt niet bevestigd maar gedeconstrueerd, gedeeltelijk bestaat hij uit gegoten beton, gedeeltelijk uit gietmallen. De mallen laten sporen na in het beton, terwijl in het beton bovendien commentaren en teksten worden uitgespaard. De kubus werkt als een soort zaad, waaruit door intensieve reflectie stukje bij beetje een nieuwe architectuur groeit. Bij iedere tentoonstelling - een deel van het object was al eerder te zien in de tentoonstelling ' Machines d'Architecture ' in de Fondation Cartier vorig jaar - wordt het object dan ook groter. (5)
' Application & Implication ' biedt een fascinerend beeld van de metamorfose van de architectuur op dit moment. Toch heeft de tentoonstelling in vergelijking met de Biënnale van 1980 een achilleshiel. Dat is het ontbreken van een stedebouwkundig concept. Al te veel lijkt ' Application & Implication ' op een tentoonstelling van sculpturen. Daardoor overschaduwt het sensuele, esthetische aspect van de installaties het uitgangspunt dat de relaties tussen architectuur en samenleving zouden worden onderzocht. Dat laatste aspect is te latent aanwezig, zoals ook bleek uit vragen van het publiek tijdens het symposium.
Zeker zijn er tendensen in de stedebouw om juist met perifere gebieden op een sculpturale manier met gebouwen om te gaan : sterke gebouwen als autonome objecten in een landschap dat verder vrij blijft. We kunnen daarbij denken aan Hans Kollhoffs ' Manifesto Irritante ' en zijn projecten voor Nimes en Berlijn Moabit (6). Het was ook niet toevallig dat Adelina von Fürstenberg zelf diverse manieren refereerde aan Le Corbusiers uitspraken over de verhouding tussen straat en gebouw uit 'Précisions '. Dat neemt niet weg dat om echt verder te komen een volgende keer - bijvoorbeeld als de tentoonstelling gaat reizen - nauwkeuriger aandacht besteed zal moeten worden aan de stedebouwkundige implicaties van het in ' Application & Implication ' getoonde werk.




Bart Lootsma

NOTEN - 1) Daniël Libeskind, Line of Fire, Genève/Milaan, 1988.
2) Jean-Francois Lyotard, ' Adorno come diavolo ', in : Intensitäten, Berlijn, 1978.
3) Jean-Francois Lyotard, flaptekst Intensitäten, zie noot 2.
4) Ton Verstegen, ' Het tastende gebouw, De metaforische animaties van Peter Wilson ', Archis 5, 1993.
5) Machines d'Architecture, cat. Fondation Cartier/Techniques & Architecture, Parijs, 1992.
6) Zie o.a. Hans Kollhoff, Manifesto Irritante, Casabella 546, januari 1990 en : Bart Lootsma/Mariëtte van Stralen ' Architectuur contra stedebouw, Ideeën en werk van Hans Kollhoff, de Architect, oktober 1990.